Een van de eerste belangrijke hindernissen die de renners tegenkwamen was de venijnige klim bij Doullens.
Aanvankelijk een kassei-klim van 2500 meter die eindigde op een zeer winderige vlakte.
Met name in de beginjaren was dit een zeer lastige klim voor de renners. De fietsen waren immers lood en loodzwaar.
Daarnaast beschikte de fietsen niet over geavanceerde versnellingssystemen. Renners reden in die beginjaren met een vast verzet en onder aan een klim werd het wiel omgedraaid om een lichter verzet te kunnen trappen.
Dit soort beklimmingen waren in het begin van de wielersport dan ook serieuze uitdagingen. Reden temeer voor het publiek om zich op dit soort hindernissen massaal te verzamelen.
Doorgaans viel hier een eerste beslissing. De kans om hier Parijs-Roubaix te winnen was klein, maar wie hier niet zat op te letten kon de koers hier wel verliezen.
Vooral omdat de daarop volgende 40 kilometer veel in waaiers werd gekoerst. Daarna kwam er nog een finale van een kleine 50 kilometer met nagenoeg uitsluitend kasseien.
Eigenlijk had in die begin jaren de Côte de Doullens dezelfde functie als nu het Bos van Wallers. Een voorselectie. Een erg lastige hindernis op een kleine 100 kilometer van de meet.
De wegen rond Doullens waar de renners in de begin jaren op koerste zijn geasfalteerd en grote doorgaande verkeersroutes geworden.
Hoe mooi zou het toch zijn om een Parijs-Roubaix te beleven met de originele en authentiek Côte de Doullens.
Op onderstaande foto (archief BNF) zien we hoe mooi dat in die jaren geweest moet zijn.
Let eens op de renner in het midden van de foto. Die heeft duidelijk moeite met de keuze van z'n verzet en kijken we verder naar achteren dan zien we dat hij niet de enige is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten